Overzicht Atlas lokale lasten 2023
Provincies houden toezicht op gemeenten en waterschappen en zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening buiten de bebouwde kom (waar komen industriegebieden, wat wordt natuurgebied) en de regionale infrastructuur (waar komen wegen en spoorwegen te liggen). De kosten dekken provincies vooral door inkomsten uit de algemene uitkering uit het provinciefonds, specifieke uitkeringen van de rijksoverheid en de belangrijkste provinciale belasting: de opcenten op de motorrijtuigenbelasting. Deze opcenten zijn de enige echte belastingen van de provincies. De opbrengsten vloeien naar de algemene middelen van de provincie en zijn dus zeker niet alleen bedoeld voor het onderhoud van wegen, zoals soms wordt gedacht.
De motorrijtuigenbelasting (ook wel wegenbelasting) wordt geheven door de rijksoverheid. Het te betalen bedrag is onder meer afhankelijk van het soort voertuig (bijvoorbeeld auto of motor) en het gewicht, hoe zwaarder het voertuig, hoe hoger het te betalen bedrag. Daarnaast is de brandstof van belang. Bij gelijk gewicht betaalt een eigenaar veel meer voor een personenauto die rijdt op diesel dan op benzine. Volledig elektrische auto’s zijn tot 2024 vrijgesteld. Als de emissie van CO2 en fijnstof beperkt is geldt een korting op het te betalen bedrag.
De opcenten op de motorrijtuigenbelasting van de provincies komen bovenop de te betalen motorrijtuigenbelasting. Dit is een percentage van de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting, zoals die gold per 1 april 1995. Als het Rijk de motorrijtuigenbelasting verhoogt, verandert de provinciale belastingopbrengst dus niet. Opcenten worden opgelegd aan eigenaren van personenauto’s en motorwielen die in de provincie wonen. Voor bestelauto’s, vrachtauto’s en bussen hoeven geen opcenten te worden betaald.
Voor het aantal door de provincie te heffen opcenten geldt een maximum. Dit maximum wordt jaarlijks geactualiseerd via een inflatiecorrectie. Het maximale aantal opcenten bedraagt dit jaar 125,8 procent. De feitelijke opcenten variëren dit jaar van 67,9 tot 95,7 procent.<
In figuur 14 is te zien dat het aantal personenauto’s tussen 2005 en 2022 geleidelijk stijgt en dat deze steeds zwaarder worden. De grondslag voor de motorrijtuigenbelasting en de opcenten op deze belasting is dus jarenlang gegroeid. In figuur 15 is te zien dat de opbrengst uit de opcenten op de motorrijtuigenbelasting meestal sterker stijgt dan het gemiddelde tarief.
Gemeenten stellen hun ozb-tarieven doorgaans neerwaarts bij aan de hand van de waardeontwikkeling van onroerende zaken, zie de tekst bij kaart 6. Provincies lijken hun tarieven niet te corrigeren voor de ontwikkeling van hun belastinggrondslag. Dat is moeilijk te verklaren op inhoudelijke gronden, aangezien het niet voor de hand ligt dat het aantal en het gewicht van motorvoertuigen één op één doorwerken in de middelen die provincies nodig hebben om hun taken te vervullen. Die taken omvatten immers meer dan wegenbeheer.
Figuur 14 laat echter ook zien dat een steeds kleiner deel van de personenauto’s op diesel rijdt. Het aandeel elektrische auto’s is gestegen. Ook in absolute zin daalt het aantal personenauto’s dat op diesel rijdt en stijgt het aantal elektrische auto’s (niet te zien in de figuur). De grondslag voor de opcenten op te motorrijtuigenbelasting wordt hierdoor kleiner. Voor dieselauto’s geldt namelijk een veel hoger tarief voor de motorrijtuigenbelasting dan voor benzineauto’s.
Voor elektrische auto’s geldt in 2013 en van 2020 tot en met 2024 een vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting. Dat betekent dat ook provincies geen opcenten ontvangen voor deze voertuigen. In figuur 2 is te zien dat de jaren waarin een vrijstelling voor elektrische voertuigen werd ingevoerd (2013 en 2020) de enige jaren zijn waarin de opbrengst minder sterk stijgt dan het tarief. De huidige vrijstelling geldt tot 2024. Het is nu nog niet bekend of de vrijstelling na 2024 vervalt.
In 2023 is de stijging van de opbrengst met 3,9 procent hoger dan de stijging van het tarief (1,8 procent).
Figuur 14 Ontwikkeling van het aantal personenauto’s en hun gewicht
Bron: CBS. Het percentage personenauto’s dat zwaarder is dan 1.350 kilo is inclusief elektrische en dieselauto’s.
Figuur 15 Ontwikkeling van de opbrengsten en de tarieven van de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting
Bron: Opbrengsten CBS, tarief COELO
Het kabinet heeft plannen om de belasting op motorrijtuigen te veranderen. Nu wordt het bezit van een voertuig belast, vanaf 2030 wil de regering het gebruik belasten (betalen naar gebruik, ook wel rekeningrijden). De plannen hiervoor worden in 2023 uitgewerkt. Dit heeft gevolgen voor de provinciale belasting. De verantwoordelijke staatssecretaris en minister geven aan dat het technisch mogelijk is om opcenten te heffen op het gebruik van een motorrijtuig in plaats van op het bezit.[i] Er wordt overlegd met de provincies of de motorrijtuigenbelasting ook na de hervorming de grondslag blijft voor de provinciale belastingen.
Het is wel belangrijk dat provincies naast de algemene uitkering uit het provinciefonds een eigen belasting hebben. Die belasting zou echter wel zichtbaarder moeten zijn dan de bestaande opcenten. Een zichtbare belasting, zoals een ingezetenenbelasting of een provinciale onroerendezaakbelasting, zet een rem op ongebreidelde uitgavengroei. Wanneer nieuw beleid moet worden bekostigd door de belasting te verhogen zullen bestuurders scherper moeten afwegen of de baten van dat beleid de kosten wel overtreffen.[ii] Bij geld dat vrijwel ongemerkt binnenstroomt is dat minder het geval, zoals de Raad voor de financiële verhoudingen al constateerde.[iii] Ook kunnen met behulp van het eigen belastinggebied onvolkomenheden in de verdeelsystematiek van het provinciefonds worden opgevangen.
[i] Kabinetsaanpak Klimaatbeleid, Brief van de staatssecretaris van Financiën en van de minister van Infrastructuur en Waterstaat, Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 813, nr. 1081.
[ii] Zie M.A. Allers, 2010, Moeten provincies belasting heffen?, Tijdschrift voor Openbare Financiën, 42(1), blz. 12-19.
[iii] Raad voor de financiële verhoudingen 2009, Naar een herijking van de financiële verhouding tussen Rijk en provincies, Rfv, Den Haag.
Bij het maken van kaart 62 en kaart 63 zijn we uitgegaan van een personenauto van circa 1.250 kilo (bijvoorbeeld een Volkswagen Golf) die rijdt op benzine.
6 provincies veranderen het aantal opcenten niet. Geen enkele provincie verlaagt het tarief. De stijging varieert van 1,3 procent in Groningen (2,76 euro) tot 4,2 procent in Zuid-Holland (8,97 euro). Die laatste provincie geeft in de begroting aan dat het de stijging een inflatiecorrectie betreft die jaarlijks zal worden toegepast.[i]
Volgende kaart (waterschappen)
Naar algemene tekst waterschappen
[i] Zuid-Holland, Begroting 2023, Paragraaf lokale heffingen.